20 juni 2023

Tussen dikke ik en verdunde mens

Meditatie en de moed van engagement


Zijn we overgevoelig geworden? Het lijkt erop. Waar we inmiddels onbekommerd onze innerlijke roerselen blootgeven op sociale media, is de keerzijde dat we geen vragen of opmerkingen meer kunnen velen – laat staan kritiek – omdat die direct ons bestaan, onze existentie aantasten. Zijn we de weg kwijt in het ongeremd publiek uiten van afkeer, boosheid, vreugde en verdriet? Of is die toegenomen psychologische gevoeligheid, voor afkomst, trauma, kwetsbaarheid, voor meningsverschil en enthousiasme juist een teken van vooruitgang, van empathie, omdat we door het uiten ervan beter en effectiever rekening met elkaar leren houden? En wat is de rol van meditatie en mindfulness hierin: die van aanjager van (over)gevoeligheid of juist van hoeder van weerbaarheid?

Lange tijd werd de toename van sensibiliteit gezien als een teken van toenemende beschaving, maar die constructieve sensibiliteit dreigt om te slaan in destructiviteit, zo beweert de Duitse filosofe Svenja Flasspöhler in haar boek Sensibel. Over de grenzen van de menselijke gevoeligheid. Mensen komen tegenover elkaar te staan, de haat op internet is eindeloos, en in discussies is de gevoeligheid zo groot dat geen gemeenschappelijke grond meer te vinden valt. Valt dat op te lossen en kunnen we voorkomen dat de destructiviteit de overhand krijgt? Moeten we nog empathischer worden, met het risico door ego-verlies een – in de woorden van Friedrich Nietzsche [1]verdunde mens te worden? Of moeten we juist ons dikke ik versterken, zodat niet alles ons raakt?

De sensibele samenleving

Sensibilisering is allereerst een gevolg van grotere maatschappelijke ruimte voor gevoelens en emoties. Emoties zijn meer nog dan meningen – het onderscheid tussen die twee is trouwens steeds moeilijker te maken – een alledaags onderwerp van gesprek geworden. ‘Hoe voel je je nu? Wat doet dit met je?’, zijn veelgehoorde vragen. Van journalisten, meestal direct na een verloren of gewonnen wedstrijd, of na afloop een spannend debat in de Tweede Kamer. Maar niet alleen journalisten zijn op zoek naar spannende gevoelens en sappige verhalen. Ook vrienden en kennissen, en collega’s op het werk, stellen we inmiddels deze vragen, als een houding van empathie naar elkaar. Als je even niks wil zeggen over je gevoel, moet je je soms bijna verontschuldigen. Emoties en gevoelens tonen is zo ongeveer een verplichting geworden.

Waar komt die sensibilisering van de samenleving, die nu al zo’n drie decennia aan de gang is, vandaan? Destijds werd het begrip ‘hoogsensitiviteit’ gemunt door de Amerikaanse psychologe Elaine Aron. Zij duidde er de groep mensen mee aan die meer dan gemiddeld gevoelig zijn voor interne ervaringen zoals emoties, pijn en genot, maar ook voor externe zoals geluiden en geuren. Zij zijn zich daardoor eerder en meer bewust van details en mogelijke scenario’s in de omgeving. Voor Aron was hoogsensitiviteit niet langer een gedragsprobleem dat zich uitte in verlegenheid en geremdheid maar een kwaliteit van grotere opmerkingsgave en empathie. Het was een nieuwe stap in wat de socioloog Norbert Elias zo mooi beschreef als het civilisatieproces, de verfijnde transformatie van het menselijk gedrag met een steeds grotere disciplinering enerzijds en gevoeligheid voor grensoverschrijdend gedrag anderzijds. Een grotere affectregulatie, waardoor we beter meekunnen in de eisen van de samenleving, maar altijd met een schaduwzijde van ongemak en lijden aan het ‘moeten’, van voortdurend kwetsbaar zijn.

Was 30 jaar geleden hoogsensitiviteit nog een zaak van een beperkte groep mensen, inmiddels heeft de hele wereld kenmerken van hoogsensitiviteit, omringd als we zijn door eindeloze reeksen prikkels, vaak doelgericht op ons afgestuurd door sociale mediaplatforms die onze aandacht willen vasthouden. Psychologische fenomenen zijn maatschappelijk gemeengoed geworden. Van meer zicht op autisme en ADHD tot discussies over gender en identiteit, #MeToo en LGBTIQ+. Sociale ongelijkheid en de zorgen over oorlog en migratie, en klimaatverandering: allemaal worden ze in een psychologisch kader geplaatst. Niet alleen leven we in een zee van prikkels, we zijn steeds gevoeliger geworden voor de golven boven en stromingen onder water. Misschien zelf overgevoelig. We hebben met elkaar een systeem van sociale media en omgangsvormen gemaakt dat draait op de heftigheid van geuite emoties. Twee kanten van de zaak worden uitvergroot tot een groot meningsverschil, of tot een oorlog die verder gaat dan woordenstrijd. Het eigen gelijk wordt uitgevent en uitgeschreeuwd. En de enige manier om ermee om te gaan lijkt om het dikke ik – hard en eigengereid opkomen voor jezelf [2] – nog verder op te blazen.

Op zoek naar resonantie

Sensibiliteit is ons niet alleen opgedrongen, we zijn er ook zelf naar op zoek gegaan, naar manieren van verfijnde waarneming en gevoeligheid om in een technologische wereld het contact met anderen en de natuur te herstellen. We zoeken naar resonantie, aldus de Duitse socioloog Hartmut Rosa, en dat uit zich in de beoefening van tal van technieken om fysiek en mentaal bewust te leven: gezonde voeding, sport, yoga en mindfulness, en nog veel meer. Maar is die zoektocht wel zo onschuldig, en levert hij als vanzelf resultaten op? Dat is nog maar de vraag. Zo is het een bekend gegeven dat mensen die regelmatig gaan mediteren na een tijdje opmerken dat ze gevoeliger zijn geworden. Fysieke sensaties in en aan het lichaam, gevoelens en stemmingen lijken sterker binnen te komen. Het landschap van de ervaring krijgt meer nuances, licht en schaduwen. Dat is over het algemeen winst te noemen. Soms wordt daarbij echter op een weinig doordachte manier empathische betrokkenheid op anderen ten voorbeeld gesteld. Het risico bestaat dan – zeker in combinatie met een eenzijdige ingevulde nadruk op de vanuit het Boeddhisme gestimuleerde houding van het loslaten van overmatig egocentrisme (‘niet-zelf’) – dat een aandachtig persoon zichzelf daarbij kwijtraakt. In de oefening om zo sensibel mogelijk te observeren, streept hij of zij zichzelf weg door het verabsoluteren van de empathische ontvankelijkheid. Het gevolg is dat een verdunde mens ontstaat, die geen eigen standpunt meer inneemt. Mediteren is dan alleen nog maar invoelen, van de eigen en andermans ervaringen.

De moed van engagement

Is er een uitweg uit dit dilemma tussen dikke ik of verdunde mens? Op het eerste oog zou je zeggen dat we minder gevoelig en meer weerbaar moeten zijn. Toch bevredigt dat antwoord niet, want wat is dat dan precies? Raken we dan de goede gevoeligheid niet kwijt? Is het een kwestie van hoeveelheid? Nee, ik denk van niet. Volgens mij is het een zaak van goede relaties aangaan met elkaar. Dat is ook wat Flasspöhler zegt: we moeten naast gevoeligheid ook weerbaarheid een rol geven, als zus en broer.

Goede relaties aangaan betekent voor mij aanwezig zijn, positie kiezen, een standpunt innemen, de relationele ruimte invullen op basis van beredeneerde ethiek, van moed en compassie. Dat is stevig zijn, je uiten en de gevolgen van die uiting onder ogen zien en weer terugkoppelen. Experimenten aangaan met gedrag, met emoties, met meningen. Dat is dus geen kwestie van meer of minder en van een goede mix, maar een kwestie van in actie komen, handelen, je uiten, kwetsbaar durven zijn, terugschrikken, opnieuw, beter en anders proberen.

Aan dat gevoelig zijn en toch weerbaar, kan ook meditatie een bijdrage leveren doordat het een inzicht biedt in het karakter van gevoeligheid en weerbaarheid. Zoals gezegd is een van de eerste effecten van meditatie een grotere opmerkzaamheid. Dat biedt grote voordelen, maar kan gemakkelijk ook tot de ongewenste reacties leiden die we zien in dikke ik of verdunde mens. Je voorkomt dat alleen als je de grotere sensibiliteit ook benut om de gevoelstoon in beeld te krijgen, de affectieve waarde van de ervaring. Want het is precies dat mechanisme dat de mogelijkheid in zich bergt om te ontsnappen aan het dilemma van meer of minder gevoelig of weerbaar, van dikker ik of verdunde mens.

Bij het doorzien van de gevoelstoon begint veerkracht en ontstaat een keuzemoment. Elke waarneming van het affect van een ervaring geeft een antwoord op de vraag of deze prettig, onprettig of ambivalent is. En wat je in meditatie leert is om het automatisme van de emotionele impuls die dat affect veroorzaakt te pauzeren, er niet direct in mee te gaan. Dan volgt een opening. Dat begint bij een moment van verdragen, van onder ogen durven zien: van ongemak en soms ook onplezierigheid, maar ook van meegezogen worden in plezier en enthousiasme. In die pauze ontstaat ruimte om andere scenario’s van in actie komen te overwegen, waarin gewenste waarden en normen een rol kunnen spelen. Om aan het dilemma te ontsnappen, moeten we niet in die pauze blijven steken maar die ruimte benutten. De moed opbrengen bijvoorbeeld om tegen iemand in te gaan, van mening te verschillen. Of experimenteren met het inslaan van een andere weg. Niet ons gelijk halen of onszelf buiten haakjes te plaatsen.

Gevoeliger zijn en wegblijven van het dikke ik én van de verdunde mens vereist ethisch bewuste weerbaarheid. Die weerbaarheid niet buiten onszelf leggen en eisen dat de buitenwereld ons permanent beschermt. Maar met elkaar vormen en normen creëren waarin gevoeligheid, weerbaarheid en experiment tot uitdrukking komen. Waarin commentaar, kritiek samengaan met emotievolle verhalen, en beiden hun plek hebben. Dat kan zeer doen, maar ook opluchten. Verdriet brengen maar ook vreugde. Waarin we niet tegenover elkaar staan, of op afstand van elkaar, maar met elkaar leven, ons engageren.

 

Dit blog is geïnspireerd door:

Svenja Flasspöhler (2022), Over de grenzen van de menselijke gevoeligheid (Amsterdam, Ten Have).

Noten

[1] Friedrich Nietzsche beschreef in Jenseits von Gut und Böse de objectieve, ‘zelfloze’ mens, die de empathie voor de ander verabsoluteert: “zijn spiegelende, zich eeuwig ontrimpelende ziel kan niet meer bevestigen, niet meer ontkennen; hij beveelt niet, hij vernietigt evenmin. (…) De objectieve mens (…) is geen doel, aanloop noch afloop, (…), en nog minder een aanvang (…) veeleer een zachte, schoongeblazen, verfijnde, elastische gietvorm, (…), een ‘zelfloze’ mens.” (paragraph 207, chapter 6).

[2] De filosoof Harry Kunneman muntte de term ‘dikke ik” waarmee hij drie dingen aanduidde: overmaat en tegelijk onbevredigd blijven, zich dik maken ten koste van de ander, en ongevoelig zijn, de gevolgen van het eigen handelen voor anderen niet onder ogen willen zien.